Voedselzekerheid in Afrika vereist productievere veeteelt naast intensievere teelt eiwitgewassen (Deel 1)
Afrika heeft een lagere voedselzekerheid dan andere continenten. Om de snelgroeiende bevolking te voeden, moet de voedselproductie nog sneller groeien. Niet alleen meer calorieën, maar ook meer eiwitten, deels uit vlees en melk. Dat vereist productievere veestapels. Welke veeteeltsystemen zijn levensvatbaar: traditionele pastorale systemen van mensen die met en van hun dieren leven? Of gemengde systemen, gerund door akkerbouwers die tevens vee houden? Of bedrijven gerund door een veehouder? En hoe kan de productiviteit van deze systemen worden verhoogd?
Voedselzekerheid, gedefinieerd als "betrouwbare toegang tot voldoende, betaalbaar, voedzaam voedsel", is laag in Sub-Sahara Afrika (SSA). In 2022 was de voedselzekerheidsindex1, die loopt van 0 tot 100, gemiddeld 47 voor SSA - vér onder de 79 van koploper Noord-Amerika. Eén manier om de voedselzekerheid te verbeteren is: meer voedsel importeren. Dat is echter niet de beste oplossing voor de meeste landen in SSA, omdat zowel de kosten als de risico's hoog zijn. Dit werd de afgelopen jaren duidelijk toen de voedselprijzen hoog waren door verschillende factoren, waaronder COVID-19, hoge inputkosten en de oorlog in Oekraïne. Daarom richtte een pan-Afrikaanse voedseltop in februari 2023 zich op voedselsoevereiniteit, waarbij werd benadrukt dat Afrika zijn afhankelijkheid van de wereldmarkt moet verminderen door de binnenlandse voedselproductie te verhogen. In drie artikelen onderzoeken we wat de veehouderij kan bijdragen aan de ontwikkeling van de landbouw en de eiwitvoorziening in SSA.
Eiwitschaarste
Voedselzekerheid vereist zowel calorieën als eiwitten. Granen bevatten beide, maar niet voldoende eiwitten om in de dagelijkse menselijke behoeften te voorzien, met op zijn minst een te laag gehalte van het aminozuur lysine.
Slechts drie landen2 in SSA hebben hun potentieel om de landbouwproductiviteit sneller te verhogen volledig benut, dankzij de algemene invoering van de technologie en praktijken van de Groene Revolutie, het gebruik van kunstmest, bodemverbeteraars, verbeterde zaden en gewasbeschermingsmiddelen. Maar zelfs deze landen kunnen weliswaar genoeg calorieën produceren voor hun groeiende bevolking, maar nog niet genoeg eiwitten.
In het gemiddelde dieet van mensen in SSA wordt 80% van de energiebehoefte gedekt door granen. Dierlijke producten - vlees van herkauwers, zuivel, varkens en gevogelte, eieren en vis - leveren slechts een bijdrage van een paar procent, de rest wordt voornamelijk gedekt door wortels (vaak cassave), knollen, bonen, peulvruchten en noten. In normale jaren dekt het gemiddelde dieet in Afrikaanse landen de energiebehoefte, zij het in verschillende mate en gedeeltelijk door import.
Aan de gemiddelde eiwitbehoefte wordt daarentegen niet voldaan. Om dit te bereiken zouden er meer bonen, peulvruchten en dierlijke producten geconsumeerd moeten worden. Dierlijke producten hebben een zeer hoog eiwitgehalte, inclusief een aantal essentiële aminozuren. Maar in plantaardig voedsel is het gehalte alleen hoog in bonen en peulvruchten; in granen is het matig, in wortels en knollen is het laag. Toch zal het simpelweg vervangen van energiegewassen door eiwithoudende gewassen de voedselzekerheid niet verbeteren, omdat eiwitrijke gewassen een lagere opbrengst hebben. Daardoor zou er meer land nodig zijn om dezelfde hoeveelheid voedsel te produceren, wat de voedselprijzen zou kunnen opdrijven.
Waarom vee houden in SSA?
Verreweg de belangrijkste veestapel in Afrika zijn herkauwers: runderen, dromedarissen, geiten en schapen. Uitgedrukt in kg levend gewicht zijn ze momenteel goed voor 93% van de Afrikaanse veestapel, de resterende 7% wordt gedeeld door pluimvee en varkens.
Varkens en pluimvee worden voornamelijk gehouden voor het vlees, maar pluimvee wordt ook gehouden voor de eieren.
Runderen, schapen en geiten worden gehouden voor vlees en zuivel, met huiden als bijproduct. Maar vee wordt ook gehouden voor andere doeleinden: om kapitaal op te bouwenals buffer tegen risico's (droogte)voor transport voor tractieom mest te produceren.
Voor de eerste vier doelen zijn vanzelfsprekend alleen grote dieren geschikt.
Voor transport worden ossen, ezels en dromedarissen gebruikt.
De eerste drie doelen zijn belangrijk voor traditionele veehouders. Toch verwaarlozen zij de productiviteit van hun vee niet, zoals blijkt uit het hoge percentage vrouwelijke dieren in hun kuddes.
De eerste twee doelen verklaren waarom zowel veehouders als akkerbouwers die tevens vee houden de neiging hebben om prioriteit te geven aan het maximaliseren van het aantal dieren in plaats van aan de vlees- en melkproductie. Als gevolg daarvan zijn overbegrazing en bodemdegradatie verreweg het meest ernstig in regio's met akkerbouw. Voor akkerbouwers met een gemengd bedrijf zijn ook mestproductie en trekkracht van dieren belangrijke functies voor de gewasproductie.
In dit artikel concentreren we ons op de vlees- en zuivelproductie om te voorzien in de eiwitbehoeften van de mens.
De mate waarin wordt voorzien in de eiwitbehoefte van de mens hangt grotendeels af van de geschiktheid van het land voor vee. Een relatief hoge eiwitinname wordt aangetroffen in landen met woestijn of hooggebergte, gebieden met hoogwaardige weidegronden3. Verrassend genoeg hebben deze regio's gunstige natuurlijke omstandigheden voor vlees- en zuivelproducerende herkauwers. Waarom? Planten onttrekken daar zoveel mogelijk voedingsstoffen aan de bodem in hun vroege groeistadia, maar krijgen tijdens een kort groeiseizoen niet genoeg tijd om ze te verdunnen. Dergelijke vegetatie zorgt voor een goede voederkwaliteit, omdat het dier bij elke hap een flinke hoeveelheid voedingsstoffen binnenkrijgt. Bovendien - een eigenaardigheid van herkauwers - hoe hoger de kwaliteit, hoe hoger de voeropname! Herkauwers kunnen gebrek aan kwaliteit namelijk niet compenseren door meer te eten. Integendeel, hoe lager de kwaliteit, hoe langer de spijsvertering en hoe minder voer er wordt gegeten.
De verschillen tussen klimaatzones zijn echter niet alleen een kwestie van variatie in neerslag en temperatuur, maar ook in bodemvoedingsstoffen. Zolang het gebruik van meststoffen gemiddeld zeer laag is, is de beschikbaarheid van voedingsstoffen in de bodem - voornamelijk fosfor en stikstof - een belangrijke factor voor de productiviteit en kwaliteit van gewassen en weidegronden. De beschikbaarheid van voedingsstoffen daalt vanaf de equatoriale regenwouden tot aan de woestijnranden, net als de productiviteit van natuurlijke vegetatie en gewassen. Hoewel het al een halve eeuw geleden werd ontdekt, beseffen nog steeds weinig mensen dat zelfs in de semi-aride delen van de Sahel het beperkte stikstof- en fosfaatgehalte van de bodem vaak een grotere beperkende factor is dan de regenval4. Van de vochtige zone naar de woestijngrens worden zowel het gehalte aan voedingsstoffen in de bodem als het klimaat minder geschikt voor akkerbouw, maar meer voor veeteelt.
Hoewel in sommige Sahellanden vrijwel geheel wordt voorzien in de eiwitbehoefte van de eigen mensen, is de productiviteit van de veestapel daar veel te laag om voldoende vlees- en zuiveloverschotten te produceren voor de mensen in de savanne- en regenwoudgebieden. In de DR Congo, een van de meest vochtige Afrikaanse landen, is het proteïnetekort zeer ernstig, ondanks een aanzienlijke vleesimport van de wereldmarkt5. Een bijkomende reden is de hoge belasting van vee door ziekten en parasieten in regenwoudgebieden, waaronder trypanosomen, die door tseetseevliegen worden overgedragen en slaapziekte onder vee veroorzaken. De andere reden is dat in SSA, van de droge zones naar het regenwoud, bodems meer voedingsstoffen bevatten, terwijl de verhouding stikstof/fosfaat groter wordt. Dat vermindert het concurrentievoordeel van eiwitrijke vlinderbloemigen, zowel op natuurlijke weidegronden als op onbemeste landbouwgrond.
Hoeveel kunnen bonen en peulvruchten bijdragen aan de eiwitvoorziening?
De zeer lage beschikbaarheid van fosfor en stikstof in bodems van (semi-)aride gebieden beperkt de productie van plantaardige biomassa. Ze biedt echter een concurrentievoordeel aan planten die in staat zijn om stikstof uit de lucht te binden (met hulp van rhizobia, wortel-nodulerende bacteriën), de zogenaamde vlinderbloemigen, waaronder bonen en peulvruchten. Omdat die vaak een hoog eiwitgehalte hebben, dragen ze ook bij aan de kwaliteit van het voer in weiden aan de woestijnrand. Maar de absolute bijdrage is klein vanwege de lage biomassaproductie.
In (semi-)aride West-Afrika bijvoorbeeld is het aandeel van vlinderbloemigen in de productie van kruidachtige natuurlijke vegetatie slechts zo’n 5%. Onder struiken en bomen is het veel hoger - ongeveer 50% - maar de gemiddelde bedekking van houtachtige soorten is slechts 3%6.
Ook bij de gewassen is het aandeel van vlinderbloemigen in de totale gewasproductie erg laag en alleen in de drogere delen van de akkerbouwregio's van enig belang. Zonder kunstmest - voornamelijk fosfaat - en inoculant van rhizobia kunnen deze soorten niet veel bijdragen aan de eiwitvoorziening7.
Vandaag de dag wordt bijna 15% van het totale Afrikaanse akkerbouwareaal gebruikt voor peulgewassen. Meer dan 1/3 daarvan wordt gebruikt voor pinda's, bijna 1/3 voor cowpeas en de rest voor verschillende andere bonen en peulvruchten, waaronder Bambara-aardnoten. Hun eiwitgehalte is ongeveer 25%, wat 2,5 keer zo hoog is als dat van granen. Door gebruik van kunstmest is de productiviteit van pinda's relatief hoog, ongeveer 1000 kg per hectare, maar de meeste pinda's worden geëxporteerd. De andere vlinderbloemigen produceren gemiddeld minder dan 500 kg per hectare. Wat betreft de binnenlandse eiwitvoorziening in SSA, schatten we de huidige bijdrage van peulgewassen op ongeveer 5%.
Dierlijke of plantaardige eiwitten produceren?
In de eiwitbehoefte kan worden voorzien door meer veeteelt of door een hogere productie van bonen en peulvruchten. In het geval van gemengde akkerbouw-veehouderijbedrijven is stikstofmeststof een belangrijke input, maar in het geval van een akkerbouwbedrijf dat bonen en peulvruchten produceert, is fosfaat essentieel. Aangezien de prijs van fosfaat veel hoger en volatieler is dan die van stikstof, kan het verhogen van de vlees- en melkproductie een sleutelrol spelen in de eiwitvoorziening. Vandaag is de jaarlijkse vleesconsumptie per hoofd van de bevolking in SSA slechts een derde van het wereldgemiddelde. Voor zuivelconsumptie is de verhouding ongeveer even laag en neemt ze zelfs af. Een belangrijke reden is de lage productiviteit van de veestapel, die vooral te wijten is aan een tekort aan voedzaam voer. Om de zekerheid van voedseleiwitten te verbeteren, is het daarom hard nodig om de productiviteit van zowel de akkerbouw als de veeteelt te verhogen.
Wat de akkerbouw betreft, moeten we in gedachten houden dat het natuurlijke productiepotentieel (NPP)8 in Afrika nauwelijks meer dan de helft van het wereldgemiddelde bedraagt: 630 kg/ha tegenover 1200 kg/ha. Niettemin kan een Groene Revolutie de huidige gemiddelde opbrengst meer dan verdrievoudigen9. Ook de veestapel kan hiervan profiteren, zoals we later zullen zien. Maar eerst richten we ons op de rol van nomadische en semi-nomadische veeteeltsystemen in het verleden en het heden.
Henk Breman en Wouter van der Weijden analyseren de historische en huidige rol van de veehouderij in Sub-Sahara Afrika. Ze richten zich op pastorale (semi-)nomadische veehouderijsystemen, die hun op mobiliteit gebaseerde productiviteit verliezen door de bevolkingsgroei onder akkerbouwers die hun akkers hebben uitgebreid. Dat veranderde coëxistentie in vijandigheid, die nog altijd conflicten veroorzaakt in de Sahel. In een tweede artikel verkennen ze perspectieven voor de nomadische veehouderij, in een derde artikel die voor andere veehouderijsystemen in SSA.
Henk Breman is een agrobioloog die zijn werk sinds het begin van de jaren zeventig richtte op milieu en plattelandsontwikkeling in Afrika, waar hij meer dan twintig jaar veldonderzoek deed en nog steeds werkzaam is als consultant.
Wouter van der Weijden is milieubioloog en directeur van de Stichting Centrum voor Landbouw en Milieu in Culemborg, Nederland.
Zij bedanken Monique Calon en Ken Giller voor commentaar en suggesties.
Noten
De Global Food Security Index houdt rekening met de kernpunten betaalbaarheid, beschikbaarheid, kwaliteit en veiligheid. Deze index wordt jaarlijks gepubliceerd door The Economist. In 2022 had DR Congo de laagste score van 43.
Ethiopië, Zuid-Afrika en Zambia.
Berekend door combinatie van eiwitconsumptiegegevens van a) Z. Abrahams et al. Diet and mortality rates in Sub-Saharan Africa: Stages in the nutrition transition. BMC Public Health 2011 11: 801, met b) The degree of agricultural development data in H. Breman, A.G.T. Schut & N.G. Seligman, 2019. From fed by the world to food security. Accelerating agricultural development in Africa. Plant Production Systems, Wageningen University.
F.W.T. Penning de Vries & M.A. Djitèye (Eds.), 1982. La productivité des pâturages sahéliens. Une étude des sols, des végétations et de l’exploitation de cette ressource naturelle. Agric. Res. Rep. 918, PUDOC, Wageningen.
De proteïneschaarste in de regenwoudgebieden is waarschijnlijk een van de drijfveren achter de jacht op wilde dieren en de stroperij voor bushmeat.
H. Breman & H. van Reuler, 2003. Legumes, when and where an option? No panacea for poor tropical West African soils and expensive fertilisers. In: B. Vanlauwe, J. Diels, N. Sanginga & R. Merckx (Eds.). Integrated plant nutrient management in sub-Saharan Africa. AB International, 2003.
K.E. Giller & Ronner, E., 2019. The Story of N2Africa: Putting Nitrogen Fixation to Work for Smallholder Farmers in Africa. Wageningen University and Research. https://doi.org/10.18174/527074
Het gemiddelde productieniveau van akkers en weiden zonder andere input dan handarbeid, doorgaans uitgedrukt in graanequivalenten.
H. Breman, 2022. Geopolitical Food Policy: Can Food Security be Achieved for Africa?
(Deel 2)
Afrika heeft een lagere voedselzekerheid dan andere continenten. Om de snelgroeiende bevolking te voeden, moet de voedselproductie nog sneller groeien. Niet alleen meer calorieën, maar ook meer eiwitten, deels uit vlees en melk. Dat vereist productievere veestapels. Wat voor veeteeltsystemen zijn levensvatbaar: traditionele pastorale systemen, geleid door mensen die met en van hun dieren leven? Of gemengde systemen, geleid door akkerbouwers die tevens vee houden? Of bedrijven met alleen vee? En hoe kunnen we de productiviteit van deze systemen verhogen? In dit tweede artikel zoomen we in op pastorale veehouderijsystemen. Die zijn steeds moeilijker houdbaar, en dat is een belangrijke oorzaak van de conflicten in de Sahel.
Tot voor kort waren Australië en Afrika (zeer) dunbevolkte continenten. Dat had - en heeft nog steeds - te maken met het lage natuurlijke productiepotentieel (NPP)1. Afrika had daarbij ook te kampen met vele eeuwen slavenhandel over de Sahara, de Indische Oceaan en later ook de Atlantische Oceaan. Wereldwijd waren, in gebieden waar ruimte in overvloed was en externe productiemiddelen ontbraken, akkerbouw en veeteelt relatief gescheiden activiteiten. De reden daarvan was dat de twee systemen verschillende behoeften aan natuurlijke hulpbronnen hebben. Veeteelt vereist voer van voldoende kwaliteit (eiwit- en nutriëntengehalte, plus verteerbaarheid) om herkauwers (runderen, dromedarissen, schapen en geiten)2 in staat te stellen om a) snel genoeg hun reproductieve leeftijd te bereiken, b) genoeg nakomelingen te krijgen tijdens hun leven, en c) een voldoende laag sterftecijfer te hebben om een goed producerende kudde te ontwikkelen.
Pastorale volken leven traditioneel in gebieden die worden gedomineerd door laagproductieve kruidachtige vegetatie met een relatief hoge voederwaarde, als gevolg van factoren zoals een kort groeiseizoen, extreme temperaturen en beperkte neerslag. De redenen hiervan werden al uitgelegd in het vorige artikel.
Maar die mensen met hun vee leven meestal niet het hele jaar door in deze gebieden omdat de condities voor vegetatiegroei als gevolg van de wisselende weersomstandigheden sterk verschillen van seizoen tot seizoen en van jaar tot jaar. Daarom is mobiliteit een "conditio sine qua non". Meer concreet: een nomadische of half-nomadische leefwijze3. Hoewel sommige nomaden meestal of jaarrond in de typische veehouderijregio’s blijven, verplaatsen anderen hun vee jaarlijks tussen deze gebieden met groeicondities voor hoog-kwalitatieve vegetatie, en gebieden met langere groeiseizoenen die meer voer opleveren, zij het van mindere kwaliteit. In deze regio's exploiteren akkerbouwers de natuurlijke hulpbronnen en domineren ze vaak. Het regenseizoen is lang genoeg voor de teelt van granen en andere gewassen, die genoeg tijd hebben om zaden of ander eetbaar voedsel voor mensen te produceren. De jaarlijkse verplaatsingen van herders met hun kuddes worden 'transhumance' genoemd. De gebieden die in het droge seizoen worden bezocht zijn savannes of drooggevallen vloedvlakten en uiterwaarden. In de twee laatste gebieden blijven de gronden, meestal klei, vochtig genoeg voor een weelderige, relatief voedselrijke vegetatie, die profiteert van het vruchtbare slib dat bij elke overstroming wordt afgezet.
Bij lage bevolkingsdichtheden is de matige overlap tussen akkerbouw en veeteelt eerder een voordeel dan een probleem. Tijdens het droge seizoen kunnen boeren en herders naast elkaar leven en van elkaar profiteren. Nomaden maken goed gebruik van de dorpen, zowel voor zichzelf als voor hun vee. Ze ruilen melk voor graan. Overdag brengen ze hun dieren naar natuurlijke weiden buiten het dorp, 's nachts voeden de dieren zich op akkers na de oogst, waar ze de stoppels eten en hun mest achterlaten. Zo transporteren ze voedingsstoffen van de weiden naar de akkers4.
"Mauritaanse nomadenvrouwen op weg naar het volgende kamp. Huis en huisraad
konden ze meenemen op één enkele os." Henk Breman.
Hoogwaardige voedergewassen gedurende een deel van het jaar en uitgekiende migratiepatronen betekenden dat goed functionerende traditionele pastorale systemen verrassend hoge veeproducties konden halen. Dit was zeker het geval bij systemen waar het vee tijdens het droge seizoen in gebieden met akkerbouw werden gehouden. We konden zelfs aantonen dat hun eiwitproductie per hectare 2 à 8 keer zo hoog was als die van ranches in de Verenigde Staten en Australië onder vergelijkbare omstandigheden5! In West-Afrika konden de nomaden daardoor een overschot aan melk en vlees leveren in de savanne- en bosgebieden, niet alleen aan akkerbouwers, maar ook aan de stedelijke bevolking6.
Pastoralisme gemarginaliseerd door toenemende bevolkingsdichtheid
Naarmate de bevolking toeneemt, verdwijnt de scheiding tussen akkerbouwers en pastorale veehouders, een proces waarbij de laatsten gaandeweg de toegang tot weidegronden verliezen. Vier factoren spelen hierbij een rol: Omdat akkerbouw veel meer mensen in een bepaald gebied kan voeden dan veeteelt, kan hij meer profiteren van de toenemende vraag naar voedsel.Akkerbouwers en hun veestapel zullen de veehouders en hun kuddes steeds meer in aantal overtreffen7;Tijdens het droge seizoen en in moeilijke jaren laat het akkerbouwgebied steeds minder ruimte over voor de kuddes van derden.Dit leidt tot overbegrazing van de weidegronden, vaak nog verergerd door de groei van de pastorale bevolking en hun kuddes8. Als gevolg daarvan rest die bevolking in extreme seizoenen en/of jaren niet veel anders dan hun vee voor bijna niks te verkopen of te laten sterven. Dergelijke spanningen steken al een halve eeuw de kop op in verschillende regio’s van SSA, waaronder de Sahel, de semi-aride overgangszone tussen de Sahara en de Soedanese savanne, die zich uitstrekt van de Atlantische Oceaan tot aan de Rode Zee9. Vroeger leefden er veel pastorale volken. In West-Afrika domineren de Fulani, een van oudsher semi-nomadisch volk waarvan velen zich sinds lange tijd in het akkerbouwgebied hebben gevestigd. Andere veehouders in West-Afrika zijn Toeareg en Moren. Elders, in het hart van Afrika, in Burundi, het oosten van DR Congo en Rwanda, waren de Tutsi's vroeger bekende hoogland-veehouders, zoals de Oromo en Somali dat nog steeds zijn in de Hoorn van Afrika. Ethiopië, met zo'n 25 bergen hoger dan 4.000 meter, heeft zelfs de grootste veestapel van Afrika.
Kaart van Afrika, met de Sahel oranje gemarkeerd. Dit is ruwweg de zone tussen de lijnen van gemiddeld 200 mm (noord) en 600 mm (zuid) jaarlijkse regenval in de 20e eeuw. De zone is beperkt tot gebieden direct ten zuiden van de Sahara en inclusief de eilanden van Kaapverdië, maar exclusief andere gebieden in Afrika met dezelfde neerslagstatistieken. Dit is overigens één, maar niet de enige definitie van het Sahelgebied (Wikimedia)
De Fulani en Tutsi's zijn voorbeelden van veehouders die tot voor kort net genoeg ruimte hadden om hun veeteelt effectief uit te oefenen. In de Sahel was dat deels mogelijk doordat de regio een halve eeuw vóór “de grote droogte" (1970 - 2000) een periode van meer dan normale regenval kende.
Een extra beperking voor zowel akkerbouw als veeteelt was de harde concurrentie van het "rijke Westen" met zijn intensieve en vaak gesubsidieerde veeteelt. In de jaren 1980 droeg het dumpen van Europese vleesvoorraden op de West-Afrikaanse markt bij aan de achteruitgang van de lokale veehouderij10. Vandaag is het melkpoeder uit Europa die het er moeilijk maakt om de dierlijke productie te verhogen. Maar de belangrijkste factor in de teloorgang van de effectieve pastorale veehouderij was en is de bevolkingsgroei.
Door de bevolkingsgroei werd het voor die veehouders steeds moeilijker om de efficiëntie van het systeem te handhaven, omdat ze in het droge seizoen steeds minder toegang kregen tot weidegronden in de regio’s met akkerbouw. Tot overmaat van ramp daalden de prijzen van vee door massale verkopen - vaak tijdens droogteperioden - tot bijna nul. De kopers, bijvoorbeeld tijdens de lange droogte in de Sahel, waren vaak akkerbouwers. Voor hen werd vee steeds belangrijker. Niet in de eerste plaats voor de vlees- en melkproductie maar voor: instandhouding van de vruchtbaarheid van de akkers door aanvoer van voedingsstoffen vanuit natuurlijk grasland;trekkracht van vee die mechanisatie van de akkerproductie mogelijk maakt;sparen: het opbouwen van vermogen in goede jaren.Terwijl de nomadische dieren bijna uitsluitend herkauwers waren en nog steeds zijn (runderen, dromedarissen, geiten en schapen), hielden akkerbouwers van oudsher voornamelijk pluimvee en - althans in niet-islamitische gebieden - varkens. Kippen scharrelden zaden en insecten bij elkaar, maar varkens werden grotendeels grootgebracht met keukenafval als voer.
In West-Afrika verschoof tijdens het droge laatste kwart van de vorige eeuw het zwaartepunt van de veeteelt naar de akkerbouwregio’s, van de Sahel naar de savanne11. Dat was deels het gevolg van de permanente vestiging van nomaden. Elders in Afrika vond dit proces al eerder plaats, maar er zijn zeker niches in SSA, bijv. in Soedan, Ethiopië en Somalië, waar het nog steeds doorgaat.
'Christelijke boeren vermoord, boerderijen en gewassen vernietigd'
Regelmatig lezen we in de media dat er moorden hebben plaatsgevonden waarbij boerderijen en gewassen zijn vernietigd door extremistische minderheden van het Fulani-volk of de islamistische strijders van Boko Haram. Zie bijvoorbeeld het bericht Tientallen christenen vermoord en ontvoerd in Nigeria en Kameroen uit maart van dit jaar. Van net voor Kerst dateert het bericht Aanval op christelijke dorpen in Nigeria kost zeker 140 levens.
Hoewel ook algemene nieuwsmedia zoals de NOS en het Vlaamse Nieuwsblad daarover berichten, zijn het opvallend vaak de christelijke media die dat doen. Het christelijke Nederlands Dagblad kopte in 2018 (tussen aanhalingstekens) ‘Over 25 jaar geen christenen meer in Nigeria’ en zag de wapens van extremistische Fulani als belangrijker oorzaak van die trend dan de terreur van Boko Haram. Maar zo simpel ligt dat niet.
Sedentaire boeren zijn doorgaans akkerbouwers, onder wie zich veel christenen bevinden.* Waar de gemiddelde geseculariseerde Europeaan christelijke kerken ziet als traditioneel en conservatief, is christendom voor Afrikanen niet zelden een progressieve beweging die weg leidt uit de traditionele tribale structuren naar een modernere en meer verbonden samenleving. Breman en Van der Weijden plaatsen de door onze media vaak als religieuze strijd getypeerde moorden en terreur op het Afrikaanse platteland als een strijd tussen de onvermijdelijk groeiende dominantie van akkerbouwers die de effectiviteit van het pastorale veeproductiesysteem ondermijnt. Die ontwikkeling is volgens hen onvermijdelijk uit oogpunt van bevolkingsgroei en voedselzekerheid, maar veroorzaakt belangen- en machtsconflicten tussen akkerbouwers en veehouders. Niet alleen nomadische leden van het Fulanivolk maar ook de eveneens pastorale Toeareg grijpen daardoor gemakkelijk naar wapens, sluiten zich aan bij de jihad of kiezen voor beide vormen van verzet tegen de opkomende macht.
* Maar niet alleen christenen. In bijvoorbeeld West Afrika leven traditionele animistische godsdiensten nog altijd voort. Lang geleden was dat de regel, maar de Islam heeft zich van Oost- naar West-Afrika verspreid, om vervolgens langs de westkust verder zuidwaarts uit te breiden. Vanuit het Noorden via de Sahara werden de pastorale volken geïslamiseerd. Het Christendom werd door Europeanen vanaf de zuidkust noordwaarts gepredikt. Vooral in die gebieden domineerden de akkerbouwers.
Conflicten
Het pijnlijke verlies van macht en prestige van pastoralisten als indirect gevolg van de bevolkingsgroei, vooral onder akkerbouwers, heeft geleid tot toenemende spanningen en zelfs burgeroorlogen. Dat geldt het meest voor van oudsher zeer dominante herdersvolken12. Zo hadden de Fulani in West-Afrika op het hoogtepunt van hun macht vier rijken (kalifaten), waarvan Masina in centraal Mali en Sokoto in het noordoosten van Nigeria het best georganiseerd waren.
Tegenwoordig zijn de Fulani diep verdeeld. Sommigen werden jihadist, veelal nadat ze hun vee hadden verloren door ziektes of door aanvallen van milities van Toeareg of akkerbouwers of van het Malinese leger. Fulani zijn zelfs de belangrijkste etnische groep onder deze extremisten. Overigens steunen de meesten van hen de jihadisten niet of werken hen zelfs tegen. Hoewel deze conflicten sociale, culturele, etnische en religieuze componenten hebben, kunnen ze ook worden beschouwd als de laatste stuiptrekkingen van eens machtige rijken13.
In de regio's waar nu het meeste vee wordt gehouden, zijn de natuurlijke weiden van slechte kwaliteit, net als de meeste bijproducten van de akkerbouw. Dat komt doordat akkerbouw op arme gronden14 zonder substantiële bemesting lage opbrengsten van slechte kwaliteit oplevert, terwijl bijproducten zoals stro, dat als veevoer wordt gebruikt, van nog mindere kwaliteit zijn dan onbemest gras. Het beste deel van gewassen, zoals de zaden van granen, wordt door mensen gebruikt. Vandaar dat vee een lage productiviteit heeft - de helft tot nog geen tiende van die van het pastorale systeem. Daardoor duurt het lang voordat de dieren de reproductieve leeftijd bereiken, worden er weinig kalveren en lammeren geboren, is hun sterfte hoog, is de lactatieperiode kort en de melkproductie per dag laag. Je hebt geluk als je koe 4 liter melk per dag produceert. Ziedaar de belangrijkste reden, naast de lage koopkracht, dat ook de vlees- en melkconsumptie in SSA extreem laag is15. In 2018 was het gemiddelde 36 kg vlees en 45 liter melk per hoofd van de bevolking per jaar - veel lager dan de wereldwijde gemiddelden van respectievelijk 51 kg en 88 liter.
Een bijna onvermijdelijk gevolg is een toenemende marginalisering van de nog actieve nomadische en semi-nomadische veehouders en hun kuddes. Ze kunnen alleen overleven in die regio's waar akkerbouw onmogelijk is, maar zelfs daar kunnen ze ontmoedigd of zelfs verboden worden door regeringen die een einde willen maken aan grensoverschrijdingen. In dat geval zal nomadisme alleen overleven in landen die groot genoeg zijn om binnenlandse transhumance mogelijk te maken.
In het volgende artikel zullen we opties voor de toekomst van de veehouderij in SSA onderzoeken die kunnen bijdragen aan voedselzekerheid, sociaaleconomische ontwikkeling en vermindering van conflicten in de Sahel-regio en elders.
Henk Breman en Wouter van der Weijden analyseren de historische en huidige rol van de veehouderij in Sub-Sahara Afrika. Ze richten zich op pastorale (semi-)nomadische veehouderijsystemen, die hun op mobiliteit gebaseerde productiviteit verliezen door de bevolkingsgroei onder akkerbouwers die hun akkers hebben uitgebreid. Dat veranderde coëxistentie in vijandigheid, die nog altijd conflicten veroorzaakt in de Sahel. In een derde en laatste artikel verkennen ze opties voor de toekomst van de veehouderij in SSA in het algemeen. Het eerste artikel in een reeks van drie verscheen hier op 20 december. Het derde en laatste verschijnt komende week.
Henk Breman is een agrobioloog die zijn werk sinds het begin van de jaren zeventig richtte op milieu en plattelandsontwikkeling in Afrika, waar hij meer dan twintig jaar veldonderzoek deed en nog steeds werkzaam is als consultant.
Wouter van der Weijden is milieubioloog en directeur van de Stichting Centrum voor Landbouw en Milieu in Culemborg, Nederland.
Ze bedanken Monique Calon en Ken Giller voor commentaar en suggesties.
Noten
Het gemiddelde productieniveau van akkers en weiden zonder andere input dan handarbeid, doorgaans uitgedrukt in graanequivalenten.
Herkauwers zijn de beste dieren voor efficiënte veeteelt zonder te concurreren om land met plantaardig voedsel voor mensen.
In geval van een nomadische leefwijze trekken complete gezinnen met hun vee en huisraad. Van half-nomadisch is sprake wanneer alleen herders, meestal vooral jonge mannen, met het vee trekken.
In de meeste regio's in SSA wordt akkerland gecombineerd met vee. Als er geen kunstmest wordt toegediend, moet het land regelmatig braak liggen. Dergelijk braakland wordt meestal begraasd door herkauwers. Het meeste bouwland wordt jaarlijks tijdens het droge seizoen begraasd voor gewasresten. Er zijn dus twee begrazingscycli: een meerjarige braakcyclus en een jaarlijkse seizoenscyclus.
H. Breman & C.T. de Wit, 1983. Rangeland productivity and exploitation in the Sahel. Science 221: 1341 - 1347. Het veldwerk werd voornamelijk gedaan door twee van Bremans promovendi, Abdrahamane Dial en Gaoussou Traoré. Voor hun scripties liepen ze 15 maanden lang, samen met Fulani-herders en hun kuddes, een afstand van 1500 km! Hun publicaties: A. Diallo, 1978. Transhumance:// comportement, nutrition et productivité d'un troupeau zébus de Diafarabé. Centre Pédagogique Supérieur, Bamako. G. Traoré, 1978. Evolution de la disponibilité et de la qualité de fourrage au cours de la transhumance de Diafarabé. Centre Pédagogique Supérieur, Bamako. Op de website AgroBioAfrica is een film te zien over de transhumance in kwestie.
Deze handel is nog steeds belangrijk, maar het vervoer gebeurt steeds meer met vrachtverkeer naar veemarkten, tot in het zuiden van Nigeria en Ivoorkust. Zie bijvoorbeeld J.S. Zoundi & L. Hitimana (Eds.), 2008. Livestock and regional market in the Sahel and West Africa Potentials and challenges. SWAC-OECD/ECOWAS.
Een gebied dat geschikt is voor akkerbouw kan tot 10 keer meer akkerbouwers voeden dan vee kan doen voor veehouders! H. Breman, B. Fofana & A. Mando, 2007. The lesson of Drente's 'essen' - Soil Nutrient Depletion in sub-Saharan Africa and Management Strategies for Soil Replenishment. In: A.K. Braimoh & P.L.G. Vlek, 2007. Land use and soil resources. Springer Media B.V.
Soms begraast het vee ook gewassen, wat kan leiden tot gewelddadige conflicten.
De Sahel omvat - van west naar oost - delen van Noord-Senegal, Zuid-Mauritanië, Centraal-Mali, Noord-Burkina Faso, Zuid-Niger, het uiterste noorden van Nigeria, Kameroen en de Centraal-Afrikaanse Republiek, Centraal-Tsjaad, Centraal- en Zuid-Soedan, het uiterste noorden van Zuid-Soedan, Eritrea en het uiterste noorden van Ethiopië.
R. Ruben, J. Attema & H. Breman, 1994. Les subventions d’ exportations européennes sur la viande bovine. Intern. Spectator 48: 599-600.
H. van Keulen & H. Breman, 1990. Agricultural development in the West African Sahelian region: a cure against land hunger Agriculture, Ecosystems and Environment 32: 177-197.
Een klassiek voorbeeld van de lange dominantie van nomaden in Azië waren de Mongolen, wier invasies de bouw van de Chinese Muur in gang zetten. Hoofdauteur Breman, die samenwerkte met Fulani-, Moorse en Tutsi-veehouders, heeft zich vaak afgevraagd waar de dominantie van pastorale volken in het verleden vandaan kwam, toen hun bevolkingsdichtheid over het algemeen veel lager was dan die van akkerbouwers. Twee factoren lijken aannemelijk. Ten eerste maakte hun manier van leven het mogelijk om rijkdom te vergaren - de kuddes - terwijl de boeren de grond verarmden en alleen armoede vergaarden. Ten tweede de noodzaak om zich te organiseren en te verdedigen en om de kuddes te beschermen wanneer ze zich op het terrein van anderen begaven.
In 2015-2016, op verzoek van de Nederlandse Commissie voor Milieueffectrapportage, coachte de hoofdauteur een team van zes Malinese onderzoekers. Zij voerden een strategische milieustudie uit, gefinancierd door Nederland, naar de milieueffecten van verdubbeling van het geïrrigeerde landbouwareaal in Mali. Ze toonden aan dat de negatieve effecten op overstroming in de Binnendelta van de Niger en de daarmee samenhangende negatieve effecten op de Fulani-veehouderij volledig waren genegeerd. Tijdens de beoordeling bezocht een grote groep Fulani-vertegenwoordigers de gouverneur van de regio Ségou. Ze hadden geprotesteerd tegen uitbreiding van de irrigatie en dreigden: "Als het wordt uitgevoerd, komen we met al onze kuddes, honderdduizenden stuks vee, en vernietigen alles. En als dat niet helpt, weet dan dat niet alleen de Toeareg, maar ook wij Kalashnikovs hebben!"
Bodems met lage NPP.
V. Miller et al., 2022. Global, regional, and national consumption of animal-source foods between 1990 and 2018: findings from the Global Dietary Database. Lancet Planetary Health 6: 243–256.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten